Always reach for the top

Always reach for the top

zondag 6 augustus 2006

Paulus' eerste brief aan de Bethlehemwijkers - 6 augustus 2006

(brief, voorgelezen door ds. E v Halsema op zondag 6 augustus 2006, als reactie op de brief van de gemeente van 23 juli 2006)

Paulus, een geroepen apostel om de goede boodschap te brengen aan de volken buiten Israël, aan de geroepenen in Hilversum, zusters en broeders die zich verzameld hebben als één lichaam in de Bethlehemkerk, de goedheid en vrede zij met u van God, onze Vader, en van onze Heer Jezus Christus.
Geliefden, het zal u niet verbazen dat ook voor mij de tijd niet heeft stilgestaan. Tegenwoordig beweeg ik mij voort in een buitengewoon comfortabel vervoermiddel, namelijk een camper. Dat maakt mij uiterst mobiel en zeer flexibel. Als ik ergens aankom waar ik niet welkom ben met mijn boodschap van vrijheid en ruimte dan start ik eenvoudigweg de motor en begeef mij naar een plek waar ik hopelijk wel welkom ben.
Mijn medewerker Titus heeft mij twee weken terug een brief overgebracht, aan mij gericht. Dit epistel was door een van uw voorgangers namens u allen geschreven. Ik heb deze brief met de nodige interesse gelezen, en zal er straks nog het nodige over zeggen.


M
aar eerst is het nodig, geliefde zusters en broeders, om u te prijzen. [1]
Toen mij uw brief bereikte, heb ik natuurlijk niet geaarzeld, en heb de vrijheid genomen om enkele dagen door te brengen in uw voortreffelijke dorp. Ik heb mijn camper geparkeerd op een daartoe door de plaatselijke overheid aangewezen plek. Vervolgens heb ik mijn oren eens te luisteren gelegd.
Mij hebben goede berichten bereikt. Ik heb gehoord van uw gastvrijheid voor nieuwkomers, hoe snel zij in uw midden worden opgenomen. U mag zich gelukkig prijzen met de vele kinderen en jongeren in uw midden. U besteedt veel aandacht en zorg aan hen. Maar niet alleen daarin bent u te prijzen, want tegelijkertijd vergeet u de ouderen niet. Jaarlijks organiseert u een vakantie­week voor hen. En ik heb vernomen dat u binnenkort allen die voor hun pensioen staan gaat bezoeken, om van hen te horen wat hen beweegt. Ik bid dat deze persoonlijke aandacht zal dienen tot verdere opbouw van de gemeente.
Zo zou ik nog veel meer kunnen noemen, broeders en zusters. Ik zou nog de vreugde kunnen noemen over de vier nieuwe ambtsdragers die binnenkort bevestigd zullen worden, de inzet van de diakenen, het vele en trouwe bezoekwerk dat door tientallen vrijwilligers geschiedt, etcetera. Maar de tijd daartoe ontbreekt mij in dit epistel.
Ik bid dat Hij die al dit goede werk onder u mogelijk heeft gemaakt, dat dezelfde God uw gemeente tot verdere wasdom zal brengen. En dat zal ook zeker gebeuren als uw werk steeds gedragen blijft worden door gebed en de gezamenlijke bestudering van de Heilige Schrift. Want daar kunt u bronnen van levend water vinden.


Maar nu terug naar de aanleiding tot mijn schrijven, geliefden. Ik moet bekennen dat ik mij verlegen voel met uw vraag aan het einde van uw brief. In deze kwestie heb ik niet direct een woord van de Heer, om u te bemoedigen.
U schrijft dat u getroffen was door de gepassioneerde toon die uit mijn brieven spreekt, speciaal die aan de gemeente in Corinthe. U schreef dat velen onder u hunkeren naar een dergelijke passie. U hunkert naar beleving!
Maar, o Bethlehemwijkers, u bent toch niet zo onverstandig om te denken dat een mens zomaar kan grijpen naar passie en beleving? Of heb ik u nu misschien verkeerd begrepen? Het is toch niet zo dat je spiritualiteit en beleving zomaar als het ware uit de muur kunt trekken? Leeft u soms uit een dergelijk fundamenteel misverstand? Is beleving voor u een snelle hap? Ik druk mij bewust wat sterk uit om het voor u zo helder mogelijk te krijgen.
U smacht naar de dezelfde kracht als uit mijn brieven spreekt, lees ik. Maar wat is dat precies voor u? Het scoren van een religieuze kick? Even wegvluchten uit de weerbarstige werkelijkheid? Als dit inderdaad de achtergrond van uw vraag is, dan dwaalt ge wel zeer. Dan prijs ik u hierin niet.


Maar of ik u nu goed begrepen heb, of misschien volledig heb misverstaan, in dat geval, geliefden, bied ik u bij voorbaat mijn verontschuldigingen aan, God is mijn getuige, want brieven hebben nu eenmaal zo hun gebreken en kunnen niet het gesprek van aangezicht tot aangezicht vervangen, tenslotte is zo ook menig misverstand over mijn brieven ontstaan omdat men aan mij niet meer kon vragen wat ik nu eigenlijk bedoelde, en zo kan ik u wellicht ook nu misverstaan hebben [2].

Maar misverstand of niet, uw vraag biedt mij een welkome gelegenheid om u iets over mijzelf te vertellen waarvan ik een vermoeden heb dat het ook voor u voedzame spijs zal kunnen zijn. Want uiteraard zou ik het niet aandurven om bij u, wel geschoold als gij zijt, aan te komen met melk in plaats van vast voedsel [3]. U schreef mij weliswaar dat er onder u 'niet vele wijzen' waren maar ik denk dat u daarin toch al te bescheiden bent geweest!
Bovendien denk ik dat ik zo indirect toch een antwoord op uw vragen zal kunnen geven. Ik hoop dat u mij deze omweg zult willen vergeven! Maar ik weet dat u dat zult willen doen, want ben ik tenslotte niet uw aller dienaar? Want wie dient die zal eer ontvangen. En wie eer ontvangt zal een kroon bekomen, maar dan wel een onvergankelijke [4]. Zo is de wet van het eeuwige Koninkrijk van God onze Vader.


Ik vertelde u dat ik tegenwoordig mijn missionair werk verricht in een comfortabele camper. Vroeger was dat wel anders. Ik trok per voet en per schip van stad naar stad, en vestigde mij daar dan als tentenmaker. Al snel kwam ik dan met mijn cliënten in gesprek over onze opgestane Heer. Zodra zich dan een kleine gemeente had gevormd trok ik weer verder [5]. Maar wat een gevaarlijke tochten waren dat!
Drie maal heb ik schipbreuk geleden. Voortdurend was ik onderweg, bedreigd door rivieren, rovers, volksgenoten en vreemdelingen, in gevaar in de stad, in de woestijn, op zee en te midden van schijngelovigen. Ik heb gezwoegd en geploeterd, met gebrek aan nachtrust, hongerig en dorstig, vaak zonder te eten, verkleumd en zonder kleren [6]. Zo ging dat toen, geliefde zusters en broeders.
Het klinkt jullie misschien in de oren alsof ik er over opschep, over al die hindernissen die ik ondervond en die ik toch maar mooi allemaal overwon. U heeft gelijk. Het was inderdaad opschepperij van mij om dat allemaal te noemen. Maar ja, ik moest wel. Ik moest wel laten zien dat ik minstens zo'n goede apostel was als andere schijnheiligen, ja dat ik zelfs nog beter was. En toen heb ik me dus laten verleiden om de dwaas uit te hangen en hoog op te geven over mijn prestaties als apostel [7]

Laat ik u vertellen hoe ik daartoe gekomen was, want u zult merken dat dat ook voor u actueel is. Ik had een gemeente gesticht in Corinthe. Daarna was ik verder getrokken. Maar toen hoorde ik berichten. Slechte berichten. Eerst over jaloezie en partijschappen. Ze zaten elkaar vliegen af te vangen met geestelijke leiders. Alsof de een trots was op zijn Gereformeerd zijn en de ander omdat hij Luthers was, zoiets. Razend was ik, dat ze zo vergelijkingen zaten te maken [8]. Onder tranen heb ik ze een brief geschreven dat ze op moesten houden met dit ongeestelijke gedrag [9]. Maar daarna ging het van kwaad tot erger...
In Corinthe had ik goed samengewerkt met ene Apollos, een man met de gave van het woord, een man van grote kennis. Hij was mijn collega, ja mijn vriend. Maar achter zijn rug om dreven zijn leerlingen met mij de spot. Ze lachten mij uit om mijn eigen gebrekkige performance. Ze vonden mij een spreker van niks. En daar hadden ze gelijk in.
Ik ben goed in brieven schrijven, en weet daarin een behoorlijk ontwikkelde indruk te maken. Maar mijn mondelinge voordracht is erbarmelijk, tot mijn schande geef ik het toe. Meestal sta ik maar wat te stotteren.
Dat had de spotlust opgewekt van enkele leerlingen van mijn mede-apostel Apollos [10] 'Wat een nepapostel is die Paulus', zeiden ze. Een grote bek heeft hij uit de verte in zijn brieven, maar als hij persoonlijk aanwezig is, is het maar een min mannetje! [11] En trouwens, waar verdwijnen eigenlijk al die collectegelden naar die hij inzamelt voor de armen in Jeruzalem? Soms in zijn eigen zakken?' [12] Zo zaten ze me zwart te maken. Wat kon ik doen?

Toen besloot ik ze met eigen munt terug te betalen. Noemden ze mij een nepapostel? Ik schreef terug dat zijzelf nog veel erger waren, namelijk dienaren van Satan [13] . Dat is niet netjes, dat geef ik toe, maar wat kon ik anders? Ik moest mijn geliefde broeders en zusters in Corinthe er van doordringen dat de Geest van God ook door mijn erbarmelijke voordracht heen gesproken had. Als ik ze niet kon overtuigen dan zouden mensen tot de komst van Christus zelf denken dat je het geloof alleen maar met gebral en opzwepende taal zou kunnen doorvertellen, en dat het alleen iets was voor ontwikkelde mensen.
Ik moest ze dus duidelijk maken dat ook mijn gebrekkige voordracht Gods instrument was geweest. Maar hoe? Toen heb ik ze een brief geschreven. En daarin heb ik me heel kwetsbaar opgesteld. Al jaren lijd ik aan een ernstige ziekte. Ik zal niet in details treden, maar het is een hoogst pijnlijke affaire. Iedereen weet hoe ik er door geplaagd wordt. Gebeden, ja gesmeekt heb ik om er van verlost te worden [14].
Maar toen kwam een openbaring van Christus zelf die mijn gehele leven veranderd heeft: 'mijn genade is je genoeg, want kracht wordt zichtbaar in zwakheid'. Vanaf dat moment leerde ik mijn eigen leven en lijden met andere ogen zien. Mijn lijden was niet iets om voor te vluchten, maar de plek waar Gods kracht zich kon openbaren.

Vanaf dat moment was ook het kruis van Christus voor mij iets dat ook met mijzelf te maken had. Het was altijd iets geweest van afstandelijke theologie, over verzoening en zo, maar het bleek ook over mijzelf te gaan!

Geliefde broeders en zusters, ik hoop dat ik nog steeds uw aller aandacht heb, want ik heb lang moeten uitwijden over mijn eigen leven. Maar het is met het oog op uw welbevinden dat ik dit heb gedaan. Het is precies met het oog op uw vragen van twee weken terug dat ik zo gesproken heb. U was getroffen, schreef u, door mijn passie, mijn hartstocht. U ervoer de kracht van God in mijn woorden. U wilde zelf ook wel dezelfde kracht hebben.

Mijn antwoord is als volgt. Stop om te beginnen met jezelf vergelijken met anderen. De nieuwe christenen in Amsterdam Zuid-Oost doen het op hun enthousiaste manier, in vervoering van de Geest. Maar dat is niet uw manier. Ook het enthousiasme van een EO-jongerendag is niet waar u op uit moet zijn. Uw kracht ligt elders.
Ten tweede: ikzelf was krachtig geweest ondanks mijn ziekte, ondanks mijn ellende. En dat wisten ze, dat hadden ze zelf gezien. Ik hoopte dat ze dan ook zouden accepteren dat ik een slecht spreker was, dat ik het niet zo mooi kon zeggen als Apollos en zijn leerlingen, maar dat ik desondanks als apostel Gods instrument was.
Op dezelfde manier moet u gaan beginnen met accepteren wat úw zwakheid is. Misschien zal God zelf uw zwakheid tot kracht maken.
Wat bedoel ik daarmee? Ik bedoel dat u nu eenmaal leeft in het Westen van Europa. U woont op het meest geseculariseerde stukje van onze goede aarde. Daar kunt u zich niet aan onttrekken. Maar accepteer het dan, dat het zo is. Begin met accepteren dat u geen woorden meer heeft, dat u niet meer weet hoe u moet bidden naar behoren [15]. Accepteer het dat alles leeggelopen is. Durf te staan zonder de hemel in de rug en alleen met de voeten stevig op aarde. Durf mens te zijn, mondig mens. Verlaat de God die ergens goed voor moet zijn. De God die je welvaart moet geven. Verlaat de God die je met je lot moet verzoenen. Neem afscheid van de God die het lijden op moet heffen. Verlaat die God. Maar loof God met heel je hart en heel je ziel en met heel je verstand omdat hij nu eenmaal God is, niet omdat Hij nuttig is. Durf zo in het niets te gaan staan. Daar zul je Christus vinden, daar waar je al je beelden van God hebt afgebroken. Daar zal zijn genade genoeg voor je zijn.

Dit zullen jullie wel een vreemd advies vinden van Paulus de apostel. Hij klinkt heel anders dan de Paulus van zijn brieven. Degene die het altijd zo goed wist. Degene die altijd zo zeker van zijn eigen gelijk was.
Naarmate een mens ouder wordt wordt hij milder, en weet hij het minder zeker. Zo is het ook mij vergaan. Ik ben oud, zo oud als de christenheid zelf. Ik heb alle golfbewegingen in de kerk meegemaakt die er maar waren. Ik heb alles gezien.

Het wordt tijd, geliefde kinderen, om een volgende stap te maken in het spoor van Jezus zelf. Hij leefde een wild soort vrijheid voor. Een vrijheid waarin God heel anders was dan zijn tijdgenoten vaak dachten.
Door Christus ontdekte ik dat God veel groter was dan alleen de God van de Joden. Ik kreeg een revolutionair nieuw inzicht in God. Hij was de God van álle mensen.
Voor jullie is nu de tijd gekomen om eenzelfde revolutie door te maken. Jullie moeten een volgende stap zetten. Aan jullie is om de vrijheid te vinden van de God die slechts aanbeden wordt omdat Hij God is, niet omdat je er zelf beter van zult worden.
Mogen jullie zo vrede en vrijheid vinden. Deze God is altijd bij je.

De genade van de Heer Jezus Christus,
de liefde van God en de eenheid met de heilige Geest zij met u allen [16]
 AMEN


Verklarende noten:
[1] Paulus volgt hier de rhetorische conventie dat je een toespraak of brief begint met het prijzen van de aangesprokenen. Zie bijvoorbeeld Philippenzen en I Thessalonisenzen.
[2] Paulus raakt hier zoals wel vaker gebeurt in zijn brieven in de emotie van het moment het spoor bijster in de zin, en maakt zich schuldig aan een anacolouth.
[3] Vergelijk 1 Cor. 3:2: ‘Ik heb u melk gegeven, geen vast voedsel; daar was u niet aan toe’.
[4] Vergelijk 1 Cor. 9:25 waar Paulus in een passage vol met sporttermen spreekt over een onvergankelijke erekrans. De hier gebruikte rijgzin is overigens ook een typische stijlfiguur voor Paulus.
[5] In vroeger tijden zag men Paulus als een redenaar in het openbaar die zo zijn bekeerlingen maakte. Het hier gebruikte beeld van arbeiden in de werkplaats en zo in contact komen met de mensen is een recenter en veel waarschijnlijker beeld.
[6] Citaat uit 2 Cor. 11:26vv
[7] Vergelijk 2 Cor. 12:11: ‘Ik heb me aangesteld als een dwaas, maar u hebt me ertoe gedwongen’.
[8] Zie 1 Cor. 1:12vv
[9] Zie 2 Cor. 2:4: ‘Toen ik u schreef was ik terneergeslagen en bedrukt en stonden de tranen in mijn ogen. Ik wilde u geen pijn doen, maar u laten weten hoezeer ik u liefheb’. In het oudere onderzoek ging men er van uit dat deze zogenaamde tranenbrief te vinden was in 1 Corinthiërs. Tegenwoordig gaat men er vaak van uit dat Paulus hier verwijst naar 2 Cor. 10-13. Ikzelf houd de oudere hypothese voor de betere.
[10] Wie zijn de concurrenten van Paulus in 2 Cor. 10-13? Dit is één van de meest omstreden zaken tav Paulus’ brieven. Dat het om leerlingen van Apollos gaat is een pure hypothese, maar wel een waarvoor argumenten aangedragen kunnen worden. Zeker weten zullen we het nooit.
[11] Zie 2 Cor. 10:10: Er zijn er namelijk die zeggen: ‘In zijn brieven slaat hij weliswaar een gewichtige en imponerende toon aan, maar zijn persoonlijk optreden is zwak en wat hij zegt heeft weinig te betekenen.’ De vertaling ‘weinig te betekenen’ in de NBV is te zwak. Beter is: ‘verachtelijk’.
[12] Zie 2 Cor. 12:16vv: ‘U geeft toe dat ik geen beroep op u heb gedaan, maar ik zou volgens u wel zo geslepen zijn geweest dat ik u bedrogen heb. Is er ook maar iemand die ik naar u heb toegestuurd om u uit te buiten?  Ik heb Titus aangespoord opnieuw naar u toe te gaan en een broeder met hem meegestuurd. Heeft Titus u uitgebuit? Hebben hij en ik niet in dezelfde geest gehandeld? Hebben wij niet hetzelfde spoor gevolgd?’’
[13] Zie 2 Cor. 11:15
[14] Zie voor dit en het volgende 2 Cor. 12:7vv
[15] Vergelijk Romeinen 8:26
[16] De zegenbede van Paulus in 2 Cor. 13:13. De bovenstaande denkbeeldige brief van de apostel is mede gebaseerd op onderzoek, verricht in het kader van mijn komende dissertatie getiteld ‘’Paulus en de valse apostelen. Argumentatie en situatie in 2 Corinthiërs 10-13’. Misschien kan deze brief nog als een onwetenschappelijk naschrift van deze studie dienen?
 

maandag 24 juli 2006

Brief aan Paulus - 23 juli 2006

Eerste van twee experimentele preken rond Paulus van Tarsus. De eerste is in de vorm van een brief aan Paulus. Gehouden op zondag 23 juli 2006.
 
 
Beste Paulus,

Namens de gemeente van de Bethlehemkerk in Hilversum schrijf ik je deze brief.
Allereerst, Paulus, moeten we jou danken. Want zonder jou hadden we hier waarschijnlijk niet gezeten. Misschien hadden we nog steeds gedanst om heilige bomen en hadden we Wodan aangeroepen. Dan hadden we niet de goede boodschap gehoord van Gods erbarmen in Jezus Christus, ook over de grenzen van Israël heen.
Onvermoeibaar echter heb jij ook voor ons gestreden. 'Geloven is genoeg', riep je steeds. Vertrouwen is genoeg. Dat was genoeg voor Abraham, dan was het ook genoeg voor de heidenen, inclusief de Germanen. Dát was jouw centrale boodschap, als ik je tenminste een beetje begrepen heb. We mogen God dus danken en loven, dat hij jou als zijn instrument gebruikt heeft om zijn Naam te verspreiden ook onder ons.
 
Maar nu ter zake. Ik moet ook eerlijk tegen je opbiechten dat er over jou en je brieven flink gemopperd wordt, ook in ons midden. Je komt zo autoritair over, zegt de een. Wat weet je het allemaal goed, zegt een ander. Je redeneringen zijn vaak zo lenig dat je amper te volgen bent. Je laat je niet erg vriendelijk uit over de vrouwen in je gemeenten. Wat had je toch eigenlijk tegen ze? Was je misschien bang voor ze? Waarom toch?
Maar ik kan me ook voorstellen dat jij vindt dat wij wel wat meer moeite mogen doen om je te begrijpen. We moeten er rekening mee houden dat jij ook een kind van je tijd was. Je zou dezelfde boodschap nu vast anders gezegd hebben!
Maar goed, wij nemen dus zes weken de tijd om ons te buigen over jouw brieven, tenminste een paar daarvan. Nu heb ik vernomen dat jij daar hogelijk verbaasd over bent, dat bijna tweeduizend jaar later je brieven niet alleen nog steeds gelezen worden, maar dat ze zelfs tot onze Heilige Schrift zijn gaan behoren. Dat laatste is nooit jouw bedoeling geweest. Jouw bijbel was wat wij het Oude Testament noemen. Daaruit haalde jij je inspiratie, je bewijsplaatsen. Dat was jouw Heilige Schrift
De brieven die je schreef waren slechts gelegenheidsgeschriften. Je schreef tot een gemeente die in partijen uiteengevallen was [1]. Je schreef tot een man wiens slaaf weggelopen was [2]. Je schreef een lang traktaat aan de gemeente in de hoofdstad van het Romeinse imperium om je komst voor te bereiden [3]. De een minder, de ander meer, het zijn allemaal gelegenheidsbrieven.
En dus moet je wel verbaasd zijn dat wij er uit gaan lezen, wij een heel gewone protestantse gemeente in Hilversum. Er zijn weinig wijzen onder ons, niet veel mensen die machtig zijn, niet velen die van voorname afkomst zijn [4]. We proberen het maar gewoon met z'n allen een beetje te rooien. We zijn blij met de dingen die goed gaan, en we proberen de mislukkingen snel te vergeten. We zijn blij als we bijna ruimte te kort komen om alle tieners op een vrijdagavond te herbergen. Maar we beseffen maar al te goed dat we in feite slechts een heel klein deel van de mensen hier in de buurt bereiken. Dat maakt ons bescheiden, en ook wel bezorgd voor de toekomst. Want het lijkt wel of de kloof tussen de kerk en de gewone mensen steeds groter wordt. En we proberen wel van alles, maar het lijkt gewoon niet te lukken. Onze taal wordt door steeds minder mensen begrepen. Het lukt ons zelf ook steeds minder om onder woorden te brengen wat ons nu eigenlijk beweegt, wat onze hoop is, ons geloof. Misschien, Paulus, zijn we wel te bescheiden geworden. Kunnen wij de komende zes weken wellicht iets leren van jouw vrijmoedige manier van spreken? Van de manier waarop jij er steeds op gespitst was dat ook de zwakken in de gemeente het mee kunnen maken? Kunnen we iets leren van jouw geestdrift, jouw enthousiasme?
 
Als je het niet erg vindt, Paulus, gaan we dus maar gewoon je brieven lezen als waren het ook brieven gericht aan ons. Want weet je Paulus, je kunt de geschiedenis niet ongedaan maken. Het is nu eenmaal zo dat de christenheid geworden is wat zij is geworden mede dankzij jou. Zonder jou geen Augustinus, geen Luther en geen Calvijn. Zonder jou geen Heidelberger Catechismus en geen Karl Barth. Zonder jou een heleboel bevlogen mensen minder, mensen die de geest kregen van enthousiasme, mede gevoed door jouw bevlogenheid. Eens in de zoveel eeuwen staat er een geestelijk leider op die weer helemaal geraakt is door het lezen van juist jouw brieven. Iemand die daarin iets puurs, ja iets wilds aantreft. Woorden die verlangen wekken, die in vuur en vlam zetten [5].
Je moet het dus maar gewoon accepteren, Paulus, dat we je brieven openslaan, ook hier in Hilversum. Misschien komen we al pratend tegen jou achter de betekenis, ook voor ons.
 
Het zal je verheugen, denk ik, dat we de serie beginnen met het beroemde hoofdstuk over de opstanding uit jou eerste brief aan de gemeente te Corinthe. Want hier lijken we een Paulus pur sang aan te treffen. Je bent fel, helder van toon en inhoud.
Maar toch is het de vraag of we je wel kunnen snappen bij een eerste lezing. Waarom gaat het je eigenlijk? Wat was er aan de hand?
Je vertelt ons bijna niets. Alleen maar dat er enkelen in die kleine gemeente in de havenstad Corinthe waren die niet geloofden dat de doden zouden opstaan. Maar wat bedoelden zij daar precies mee? Misschien geloofden ze in een voortbestaan van de ziel, los van het aardse lichaam, en was de joodse voorstelling van een opstanding van de doden aanstootgevend voor hen. Dat kan ik me wel voorstellen in een Griekse omgeving. Want daar stond de ziel centraal, niet het lichaam.
Trouwens, ook in het jodendom van jouw dagen waren er mensen die niet geloofden in de opstanding. De Sadduceeën geloofden er niet in. Voor hen had het bijbelboek Daniël geen waarde. In dat boek staat geschreven dat aan het eind der tijden allen die ontslapen zijn zullen opstaan. En dat dan allen zich voor hun daden zullen moeten verantwoorden. De Sadduceeën geloofden hier niet in. Zij zagen waarschijnlijk meer in de spreuken uit het boek Prediker. Daar staat kort gezegd: dood is dood. Net als de dieren keert de mens terug tot stof. Waren jouw gemeenteleden in Corinthe ook die mening toegedaan? Het blijft speculeren voor ons, je vertelt er niets over, alleen maar dat er enkelen waren die niet in de opstanding van de doden geloven.
Het enige wat we hebben is jouw betoog. En dat betoog is zo helder als glas. Misschien zelfs wel heel actueel, ook voor ons. Wat je aan je gemeente vertelt is dat nu eigenlijk alles op het spel staat. Dat we hier met de kern van je boodschap te maken hebben. Als er geen opstanding is, zeg je, dan heeft God geen nieuw begin gemaakt in Christus. Dan hebben we God's kracht niet echt leren kennen in Jezus, want bij Jezus was het dan ook afgelopen geweest. Dood is dood. De beulen hebben gewonnen, de Romeinen die Jezus gemarteld en gedood hebben zijn de winnaars. Het is allemaal voor niets geweest.
 
Eigenlijk, beste Paulus, zit achter dat hele betoog van je een verhaal. Een verhaal dat heel persoonlijk is. Je gebruikt het in dit hoofdstuk slechts aan de rand, maar misschien had je ons hier uit Hilversum geholpen door het wat uitgebreider te vertellen. Wij zijn tegenwoordig namelijk erg gevoelig voor het persoonlijke element, de 'human interest'. We kunnen niet veel met theorieën en abstracties, maar zoeken het in het persoonlijke en subjectieve. We zoeken in één woord: beleving.
Wat dat betreft bieden jouw brieven veel, heel veel. Hier geen droge filosofie maar een persoonlijke betrokkenheid. In dit hoofdstuk had je voor ons het persoonlijke element nog wel wat meer mogen aanzetten. Dat zal ik nu maar voor je doen.
Je schrijft namelijk dat de verrezen Christus aan een aantal mensen is verschenen. Als laatste aan jóu, als aan een misbaksel. Want jij had de gemeente vervolgd. Bijna terloops meld je hier wat voor jou hèt grote keerpunt van je leven is geweest. Van een vervolger werd je een volgeling, ja zelfs een vervolgde. De opgestane Heer greep jou bij je kladden. Je maakte een pijnlijke maar diep ingrijpende omkeer mee, zoals maar weinig mensen ooit hebben meegemaakt.
 
Waar het mij nu om gaat is dit. Jij, Paulus van Tarsus, had aan den lijve de kracht van de opstanding ervaren. Opstanding niet alleen aan het eind der tijden, maar de kracht van de opstanding hier en nu.  Je besefte dat een leerstuk dat jij als Farizeeër altijd keurig onderschreven had, dat dat veel actueler was dan je ooit had kunnen dromen. Opstanding bleek niet alleen iets van een verre toekomst te zijn, een perspectief voor de geslagenen, voor de mensen die geleden hadden, maar het was iets dat onder ons al geschied was, aan Jezus zelf! En dat niet alleen, je merkte aan de volgelingen van dezelfde Jezus dat die opstandingskracht ook onder hen, hier en nu, aanwezig was! Mensen stonden op uit hun lot. Mensen gingen delen met elkaar. Mensen uitten de Geest in allerlei vormen. Soms heel bizarre, maar ook in heel alledaagse die toch eigenlijk heel bijzonder waren: blijdschap en harmonie, geduld en vriendelijkheid om er maar eens een paar te noemen [6]
Kortom Paulus, toen jij hoorde dat er sommigen in dezelfde gemeente waren die zeiden dat er helemaal geen opstanding der doden is, toen kon je je oren niet geloven. Het was of die mensen de grond onder hun eigen geloof wegsloegen. Geen opstanding der doden? Dan was Christus ook niet opgewekt. Dan had hun hele geloof, hun hele gemeentezijn geen basis. En al zeg je het niet met zoveel woorden: dan was Christus ook niet aan jou verschenen. Dan had die hele radicale ommekeer van jou nergens op geslagen.
 
Beste Paulus, ik moet afronden. Je laat ons als gemeente met een levensgrote vraag zitten. Als ik je goed begrepen heb is je hele hoofdstuk over de opstanding niet zozeer theorie, als wel uiting van ervaring en beleving.
Dan moet ik je dus de volgende vraag stellen. En misschien zou je ons daar over enkele zondagen antwoord op kunnen geven.
De klemmende vraag die ik je wil voorleggen ontstaat uit het volgende. Christus is aan ons niet verschenen. De extatische ervaringen van de Geest zoals je die in je brieven beschrijft kennen wij niet. Er is een hunkering onder ons naar authentiek geloof. Naar beleving ook. Tegelijk zijn wij nuchtere Hollanders. Voor ons is het gewone vaak al genoeg. Wij zijn niet zo uitbundig.
In dat hoofdstuk van jou over de opstanding kunnen wij iets proeven van een grote passie. Hoe kunnen wij die kracht van de opstanding ook in ons eigen leven gaan proeven? Dat is de vraag die wij als gemeente aan jou willen stellen
Graag horen we over twee weken van jou welk advies je voor ons hebt.
 
De genade van onze heer Jezus Christus zij met jou en degenen om je heen, zowel mannen als vrouwen.
Amen
 

(brief, namens en vanuit de Bethlehemkerk geschreven door ds. Erik van Halsema)
 
Verklarende noten:
[1] Eerste brief aan de Corinthiërs
[2] Philemon
[3] De brief aan de Romeinen is de enige brief geschreven aan een gemeente niet door Paulus zelf gesticht.
[4] Vergelijk 1 Cor. 1:26
[5] Vergelijk de woorden van Karl Barth in het voorwoord op de eerste druk van diens Römerbrief, waar hij spreekt over de Entdeckersfreude die hij beleefde aan lezing van de Romeinenbrief.
[6] Zie Galaten 6:22 (de vruchten van de Geest)