Always reach for the top

Always reach for the top

woensdag 20 augustus 2003

Vier bijdragen over gemeenteopbouw - zomer 2003 (1)


Bijdrage 1: De storende ander

De laatste jaren heeft het model van de 'gemeente als herberg' furore gemaakt. Het stamt van Jan Hendriks, oud-medewerker van de VU, en heeft verrassend breed school gemaakt: velen willen in hun gemeente-zijn tot meer gastvrije vormen komen. Ook in de Bethlehemkerk was dat onlangs te merken, toen op de groothuisbezoeken 'gastvrijheid' hoog scoorde onder de dingen waar we de komende seizoenen mee verder willen. Om meteen mijn kaarten op tafel te leggen: ik vind Hendriks' boeken heel inspirerend, maar ze lijken me niet alleszaligmakend. De 'gemeente als herberg' is te gebruiken als een soort ideale meetlat waarlangs je kritisch je eigen gemeente-zijn kunt leggen. Maar de gemeente als geheel om willen vormen tot een 'open en gastvrije' gemeenschap, daar heb ik vragen bij. Die vragen zijn versterkt door de gelegenheid die de kerk van Hilversum mij geboden heeft om extra studie van gemeenteopbouw te maken. Alle recente auteurs die zich met dit vakgebied bezig houden, zijn op hun manier in gesprek met Jan Hendriks. Het leek mij zinvol om iets hiervan door te geven aan een breder publiek. Op uitnodiging van het kerkblad kunt u drie korte bijdragen tegemoet zien. De eerste bijdrage heeft als thema: 'de storende ander'.
Een eerste kritische gesprekspartner van Jan Hendriks is de Haarlemse predikant Bernard Luttikhuis. Deze schreef een zéér lezenswaardig boek onder de titel 'Bouwvakkers en boeren. Een bijdrage in het gesprek over de opbouw van de gemeente'. De kern van zijn boek geef ik hieronder weer. Luttikhuis zet zich af tegen de tendens om te praten in termen van dromen of visioenen van de gemeente. Een droom kan iets dwingends krijgen. Het kan een ideaal worden waar mensen in moeten passen. Als we zo bezig zijn met het uitvoeren van ons ideaal zijn we 'planmatig' bezig. 'Mensmatig' is echter: 'kan iedereen nog steeds meedoen?' De daarbij behorende traagheid neem je dan op de koop toe... Niet 'visioen' dus. Wat dan wel? Heel ouderwets: 'roeping'. Het gaat er om dat de gemeente geroepen is om in haar middelen en methoden zichtbaar te maken dat het Jezus Christus zelf is die zijn gemeente bouwt. Daarmee is een noodzakelijke storing gegeven in al onze plannenmakerij. Getuige Mattheüs 25 ontmoeten we Christus immers in de hongerige, vreemdeling en naakte die een beroep op ons doet. De roeping van de gemeente is open staan voor het beroep dat Christus zo op ons doet, storend en wel. Sinds de jaren zestig is het klassieke hoofdstuk van de gemeenteopbouw 1 Corinthe 12: het beeld van het ene lichaam en de vele leden, die hoe verschillend ook allemaal een steentje bijdragen. De populariteit van dit beeld hangt samen met het ideaal van de volledige participatie van alle leden aan het ene lichaam: iedereen doet mee, met zijn of haar gaven! Maar als we zoeken waar het griekse woord voor 'opbouw' bij Paulus voorkomt, moeten we niet hier, maar even verder in 1 Corinthe 14 zijn. In dit eveneens beroemde tekstgedeelte over de tongentaal is gemeenteopbouw niet een programma, maar een criterium: 'bouwt het anderen op'? De egotrippende Corinthiërs wordt hier door de apostel voorgehouden dat hun chaotische vorm van liturgie belet dat anderen het evangelie kunnen verstaan; niet alleen de broeder of zuster binnen de eigen gemeente, maar juist ook de buitenstaander, de gast, die nieuwsgierig naar binnen is gegaan maar een onverstaanbare chaos aantreft. Maak ik ruimte voor de ander, in wie Christus aanwezig kan zijn? Dat wordt het criterium van gemeenteopbouw. Wat is dan gemeenteopbouw vanuit 1 Cor. 14? Het gaat dan niet allereerst om het maken van een beleidsplan waarin de stappen tot opbouw van de gemeente volgens de organisatie-sociologie gedefinieerd worden. We gaan ook niet in een 'mission statement' onze identiteit formuleren. Als we dat doen zijn we namelijk als alle andere organisaties bezig met ons eigen 'ik'. Een gemeente die vanuit 1 Cor. 14 werkt stelt vragen als: Staan we open voor de storende ander, die nieuwsgierig binnen komt? Kan onze gast het evangelie zoals wij dat verwoorden nog wel verstaan? Kan iedereen nog wel meedoen, inclusief de trage? Kortom: werken we wel in de geest van Christus? Tot zover Luttikhuis. Ik heb slechts een paar van zijn gedachten kunnen weergeven. Kern is: 'planmatigheid' versus 'mensmatigheid'. Hij ziet hier één van de voornaamste redenen van het feit dat het SoW-proces zo lang heeft geduurd: 'planmatigheid' is namelijk het Gereformeerde model, 'mensmatigheid' is Nederlands-Hervormd. Dat valt niet zomaar te combineren... Wat mij aanspreekt in dit boek is de manier waarop gemeenteopbouw een volop theologisch en kritisch begrip wordt. Bij Hendriks mis je dat een beetje. Wat Luttikhuis zegt over teveel focussen op je identiteit lijkt mij ook een noodzakelijke correctie. Identiteit ontstaat gaandeweg, in de manier waarop je als gemeente bijvoorbeeld omgaat met spanningen; identiteit ontstaat in het geleefde leven zelf. Ook wijst Luttikhuis een blinde vlek in Hendriks' Herberg-model aan: Hendriks beseft niet hoe storend de gast, de ander kan zijn. De gast kan zich alleen maar thuis gaan voelen als wij zelf iets willen inleveren. Maar willen we dat? Beseffen we wel dat gastvrijheid iets kost?
In het bovenstaande is onbekommerd over 'de gemeente' gesproken. Maar bestaat die wel? Daarover over vier weken in deel II


Verschenen in het Kerkblad voor Hilversum, augustus 2003